Hoe een onhandelbare Bosschenaar werd weggewerkt via het handelscircuit van zijn familie door L.F.W. Adriaenssen § 1. Godsdienstpolitieke onrust over een Bossche bewoner van het rasphuis te HaarlemIn 1613 ontstond er te 's-Hertogenbosch onrust over het lot van een van haar ingezetenen, die verblijf hield in het tuchthuis te Haarlem. Hem zou het recht worden onthouden op uitoefening van de rooms-katholieke religie. De Haarlemse magistraat haastte zich de Bossche collega's te verzekeren dat het gesticht werd bevolkt door lieden van diverse religieuze pluimage en dat wie zich bezwaard voelde om de hervormde diensten bij te wonen, daartoe niet werd gedwongen. Daaraan koppelde zij het verzoek aan het roomskatholieke zustercollege om de officieren van justitie tot terughoudendheid te manen. Deze probeerden namelijk de opgesloten Bosschenaar tegen de tuchthuisleiding wederspannich ende affkeerich te maecken, onder tdexel als oft hij gedwongen werde 'm t'stick vande religie yet jegens syne consciëntie contrarie syne educatie te moeten doen.De gedetineerde in kwestie, Hendrick Govaerts van de Graeff, was geen crimineel, maar was wegens zijn onhandelbaarheid opgesloten in het Haarlemse werkhuis annex tuchthuis. Wat hem precies mankeerde, is onbekend, maar de regenten van het gesticht wilden wel een en ander kwijt over Hendrick, hier in den voorsschreven huijse op zeeckere camer bewaert zynde, te weten dat de zelve Henrick is niet te degen wijs, wesende veeltijts, sonder redene offt onderscheijt van eenige werreltlycke zaecken, nochtans bij poosen ende somtyden seer quaet ende onmanierlijck, soo dat hij sonder onderscheijt (oock sonder oorsaecke) wel slaet, smijt oft stoot de gene die bij hem zijn oft daer hij bij can geraecken, soo wel de binnevader off meesters die hem ende d'ander gasten eten ende ander nootzaeckelijckheyden bestellen, als oock ander gasten, die
| 55 | ||||||||||||||
met hem op de cameren inden voorsschreven werckhuijse bewaert worden. Zo sloeg hij met een stok naar Marten Andriess, een jonggezel, die de aanval wist de ontwijken door onder een weefgetouw weg te duiken. Ook zijn dienaar, een zeventiger, werd door Hendrick belaagd. Een gevaar voor zichzelf was hij niet, want men heeft nooit gemerkt dat hij soude gesocht hebben hem selffs te verdoen offt in eeniger manieren sijn leven te vercorten. Wel was hij ongeschikt om enige predikatie of godsdienstoefening bij te wonen.
De zaak was aanhangig gemaakt door zijn 'vrienden' (familieleden), die benadrukten dat zijn ouders door de Bossche officieren werden getribuleert, gedaecht ende gemolesteert onder pretext dat zij heuren soon, herwaerts bestelt hebbende, souden oorsaecke syn van alsulcke consciëntiedwangh. De Haarlemse bestuurders spraken hun vertrouwen uit in de collega's van over de grens, wie hel wel bekend moest zijn dat generalicken in onse republycke den dwang van consiëntie in religieus saecken is geëxplodeert ende dat alle eerlicke persoonen die politijcquelick ende cristelyck by ons begeeren te woonen het burgerlijck recht wert gecommuniceerd, sonder eenige exceptie. Bovendien nam het gesticht pas mensen op met toestemming van het stadsbestuur en na een ampel onderzoek. Hendricks ouders stonden in Haarlem bekend als gekwalificeerde lieden, die zorg droegen voor hun zoon, dat hy alhier civilijcken, sonder arbeyt oft eenigen dwang, in tgeselschappe van twee jonge lieden van gequaliftceerde ouders op eene bequaeme camer in goede, spys, dranck ende rustplaetse wert bewaert, getracteert ende gedient. Maar als de Bossche justitie Hendricks ouders zou blijven lastigvallen, moest er helaas bij een hogere overheid worden geïnterpelleerd.1
De Haarlemmers zeiden er niet bij dat het Hendrick weliswaar vrijstond geen gebruik te maken van de gereformeerde zielzorg, maar dat hem geen rooms-katholiek alternatief werd geboden.
§ 2. De familie van de gedetineerdeHoe kwam een Bosschenaar terecht in een Haarlems tuchthuis? Was er in Den Bosch geen opvangmogelijkheid voor hem? En wat moest een onaangepaste man in een strafinrichting?Wie was opgesloten in een tuchthuis mét een dienaar, moet van goeden huize zijn geweest. En dat was Hendrick inderdaad. Zijn vader, Govaert Gerardts van den Grave, was een van de meest succesvolle en vermogende zakenlieden van 's-Hertogenbosch. Hij erfde de lakenververij van zijn vader, Gerart Gerits van den Grave, die vermoedelijk geboortig was van Grave en in 1544-1545 het poorterschap van Den Bosch had gekocht.2 Eind 1570 verschenen voor schepenen van Den Bosch Gerart, zijn zoon Govaert en vijf andere Bosschenaren, hen generende soo met lyne als wullen laicken te copen ende vercopen; zij hadden hun koopmanschap ingeladen bij de Bossche schipper Frederick Hermans om naar Ant-
| 56 | ||||||||||||||
werpen te brengen, maar op 7 december 1570 was het schip ontrent der speyen by Corendyck inne Hollant gespolieert ende gerooft.3 Govaert van den Grave was behalve lakenverver ook droogscheerder4 en handelde bovendien of bovenal in wol, linnen en wollen lakens met Tilburg als belangrijke handelspartner.5 Als linnenkoper6 wordt hij onder meer gezien in 1604. In december van dat jaar verklaarden op zijn verzoek Willem Hendricx van Strijp en Hendrick van den Broeck te Strijp, dat zij de afgelopen zomer voor hem en zijn schoonzoon Melchior Donckers aan Govaert Govaerts van den Grave te Antwerpen tweehonderd stukken lijnwaad hadden geleverd, twee meer of minder onbegrepen, eensdeels rouw wesende ende eensdeels gebleijckt. De laatste levering geschiedde met Sint Jacob laatstleden. Zelf hadden zij van die tweehonderd stukken van Govaert (senior) en Melchior Donckers er tachtig tot negentig verkocht; de andere stukken hadden genoemde opdrachtgevers binnen de stad 's-Hertogenbosch ingekocht en door de attestanten laten opladen en naar Antwerpen laten brengen om af te leveren bij Govaert van den Grave junior, sonderdat deselve in heel ofte deel svijants bodem hebben gevuert ofte gepasseert voir bij ennige tollen de vijant subject.7 Melchior Donckers verklaarde nog dat hij in 1603, als zyne hoocheyt vanden stadt vanden Bossche vertrock ende oick daer te voirens8, in twee reizen te Antwerpen aan zijn zwager Govaert Govaerts van den Grave zesendertig stukken lijnwaad had gezonden, die door hem te 's-Hertogenbosch waren ingekocht en doen bleken. Hij had ze verzonden over land, -niet over 's vijands bodem of langs vijandelijke tollen.9
Linnen was een belangrijk Bosch' exportproduct. Het textiel werd zowel in de stad als in dorpen in de omgeving van Eindhoven geweven en vond zijn weg via 's-Hertogenbosch naar Antwerpen, Calais, Spanje, Portugal en Zuid-Amerika.10 Govaert van den Grave had een eigen blekerij in de Postelstraat.11
In 1569 was Govaert getrouwd met Mariken Goijaerts van Sambeeck12, wiens broer Jan koopman was in Sevilla.13 Ook zijn neef Pedro van den Weyer, zoon van zijn zus Catharina van den Grave, woonde te Sevilla. Kort na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand wedde deze met twee Sevilliaanse collega-kooplui voor 100 dukaten ofwel ± 50 £ Vlaams, dat er spoedig een nieuwe wapenstilstand zou worden gesloten.14 Tot 1635 negocieerde hij in compagnonschap met Jan Bollaert en rond 1646 was hij compagnon van Pedro Michielsen.15 Hij handelde onder meer in gravures, die naar zijn mening zonder problemen in Spanje konden worden ingevoerd, zolang de afbeeldingen maar niet profaan waren.16 In Den Bosch werden zijn zaken behartigd door Melchior Donckers.17 Verder had Govaert nog een broer Willem Gerarts van den Grave, die zich als koopman te Dordrecht had gevestigd. Diens zonen Hendrick en Dirck werden kooplieden te Rotterdam en Amsterdam. Daarmee was Govaert van den Grave lid van een fami-
| 57 | ||||||||||||||
lienetwerk, dat zich uitstrekte over een aantal van de belangrijkste handelsplaatsen van West-Europa. Nadat zij op 29 december 1620 weduwe was geworden, maakte Mariken van Sambeeek in 1623 haar testament. Zoon Hendrick zou niet erven, maar voor zijn onderhoud werd een kapitaaltje van ƒ 500 vrijgemaakt.18 Het volle pond van de nalatenschap ging naar de overige kinderen: de zonen Govaert, Geraldo, Abraham, Johan en Isaack en de dochters Heylken en Susanna. Heylken, de oudste dochter, erfde de lakenververij, die al geruime tijd door haar man Melchior Donckers werd gerund. Susanna trouwde met Elias Pels te Amsterdam. Govaert vestigde zich te Antwerpen, Geraldo te Sevilla, Abraham te Amsterdam, Johan eerst te Sevilla en toen te Antwerpen, Isack ten slotte bleef in Den Bosch, waar hij direct na de overgave van de stad in 1629 uitkwam voor zijn hervormde geloofsovertuiging en prompt een plaats kreeg in de schepenbank. Ook Abraham was gereformeerd geworden, maar de overigen bleven katholiek. Deze religieuze tweespalt binnen de familie leidde in 1613 tot onenigheid over het lot van de broer in het rasphuis en later, in 1637, tot een fel conflict over de opvoeding van de dochter van Isack van den Grave, die door haar voogd Melchior Donckers tegen de wil van haar vader roomskatholiek werd opgevoed, tot de Bossche magistraat ingreep.
De moeder van de kinderen Van den Grave stierf op 9 juni 1626 rooms-katholiek en werd bijgezet in de graftombe in de kruisbroederskerk tegen de zuidmuur van het koor.19 Het opschrift luidde: „Begravenisse Govaerts Gerardsen van den Graef, sterft den 29 December 1620. Ende Maria van Sambeeck, sijn huisvrouwe, sterft den 9 Junij 1626, midt haere kienderen en kientskienderen, borgeren en cooplieden dezer stadt 1627."
De kinderen maakten stuk voor stuk fortuin. Geraldo van den Grave20 stond te Sevilla in aanzien: de Antwerpse koopman Jan van Immerseel zond zijn zoon Crisostomo naar verschillende steden in Frankrijk en Spanje om de handel te leren en hij woonde sinds 1609 te Sevilla bij de „sonen van Goyvaert Goy vaertsen"21, seer degelijcken ende catolieke jongmans daer soo wel is oft bij ons waere."22
Juan Goijaerts van den Graeff (Johan) woonde in 1609 te Sevilla, waar hij samen met zijn broer Geraldo handelde23, en vestigde zich later te Antwerpen24, waar hij op Spanje bleef handelen en ook op Portugal en Italië.25 In 1615 verzekerde hij zich voor zeventig balen of zakken handelswaar, die hij van Sevilla en Cadiz naar Venetië verscheepte.26 Later was hij zelf assuradeur27, bijvoorbeeld in 1644, toen hij een vaart van Dover naar Bilbao of San Sebastian verzekerde voor 216 £ Vlaams ofwel 4% van de waarde.28 Schade leed hij in 1632 en 1641. In het eerste jaar maakten Zweedse soldaten bij Metz voor £ 7447 Italiaanse zijde buit, waarin hij een aandeel had29, en in 1651 verloor hij 3500 £ Vlaams, toen een schip uit Sevilla was vergaan.30 Met zijn Bossche verwanten bleef hij handelscontacten onderhouden. Voor zijn zwager Mel-
| 58 | ||||||||||||||
chior Donckers bestemde koopwaren uit Duinkerken konden via hem te Antwerpen tolvrij worden ingeklaard en doorgestuurd naar Den Bosch.31 Aan neef Nicolas Donckers, lakenverver te Breda, leverde hij grondstoffen voor zijn bedrijf32, evenzo verkocht hij verfstoffen aan een lakenkoper te Weert.33 Twee zonen stuurde hij naar Sevilla.34 Abraham Govaerts van den Graeff vestigde zich te Amsterdam, waar hij inde Verweryen woonde, toen hij in 1616 trouwde met een zeer vermogende Amsterdamse, dochter van een van de oprichters van de Oost-Indische Compagnie. Zij trokken zich terug op hun buiten te Maarssen aan de Vecht.35
De informele (en misschien wel geformaliseerde) familiale handelsfirma was met Govaerts kinderen een tweede generatie ingegaan. Sevilla was een belangrijke doorvoerhaven van uit Zuid-Amerika geïmporteerde grondstoffen voor de textiel ververij, zoals cochenille en brazielhout. Antwerpen en Amsterdam waren grote markten voor de aanvoer van wol en de afzet van linnen en wollen lakens; de ververij was in Amsterdam big business. Inderdaad hielden de familieleden zich in deze sector van de internationale handel op. Hendrick Willems van de Grave handelde in meekrap, een belangrijke verfstof. Toen begin 1625 de Staten-Generaal 's-Hertogenbosch blokkeerden door de Maas af te sluiten, mocht hij de al verlicente kleurstoffen niet alsnog de stad inbrengen.36 Zijn broer Dirck Willems van den Graeff vestigde zich te Amsterdam aan de Verwersgracht en handelde in verfstoffen; onder andere voorzag hij de ververijen te Goirle en Eindhoven van grondstoffen. Zijn zoon Willem volgde hem in deze handel en zijn dochter Elisabeth trouwde met Theodor Hodschon; hun zoon Richard Hodson werd lakenverver37 en zoon Albert Hodson (1661-1720) werd lid van de firma Hodson & Van de Graaf, karmozijnververs.38
§ 3. OpvangmogelijkhedenDen Bosch kende weliswaar een vermaard zinnelooshuis, het Reinier van Arkel, maar misschien had Hendrick niet het juiste patiënten profiel voor opname in deze inrichting. Verbleef hij in het schemergebied tussen gekte en onhandelbaarheid? Zijn agressieve gedrag in het Haarlemse gesticht wijst op het laatste, maar in haar laatste-wilsbeschikking noemde zijn moeder hem 'innocent', een verwijzing naar de eerste optie. Nauwkeurige lezing van de Haarlemse brief uit 1613 doet mij neigen naar de onhandelbaarheidsvariant: Hendrick was agressief, zeker, maar dat is minstens verklaarbaar voor iemand wiens vrijheid was benomen. Geheel buiten zinnen was hij niet, want hij was ontvankelijk voor godsdienstpolitieke argumenten. Zijn kwalificatie als niet te degen wijs lijkt niet te slaan op volslagen krankzinnigheid, maar op een gebrek aan rationeel gedrag of beheersing van zijn zinnen.Het Bossche zinnelooshuis was in principe een excellente instel-
| 59 | ||||||||||||||
ling om tersluiks ongewenste elementen uit de familie te verwijderen. Voor patiënten kon tegen betaling een plaats voor het leven worden gekocht39, maar toch bleef de instelling primair gericht op de opvang van dollen en niet van onaangepasten. In Holland was tegen de eeuwwisseling een beweging ontstaan die opsluiting met dwangarbeid van marginalen zowel commercieel, politioneel als therapeutisch zinvol achtte. Ouders zouden hun weerspannige kinderen in tuchthuizen kunnen laten heropvoeden.40 Tucht door arbeid was de remedie. Het morbide adagium „Arbeit macht frei" was in die dagen een motto van vooruitstrevende lieden. Nadat Amsterdam in 1596 het voortouw had genomen met de oprichting van een tuchthuis, volgden veel steden het voorbeeld. Uit Brussel berichtte op 8 maart 1613 de Bossche gezant dat de tuchtmeester van het juist opgerichte tuchthuis te Antwerpen voorgisteren met zijn sergeanten de eerste jacht op boeven had geopend.41 Ook in Den Bosch overwoog men in die tijd de oprichting van een tucht- of werkhuis42, maar het kwam er pas in de achttiende eeuw van. Hendrick van den Graeff kon voor maatschappelijke uitsluiting met vrijstelling van arbeid nog niet in zijn eigen stad terecht en belandde in Haarlem.
In 1609 was in Haarlem een tuchthuis opgericht.43 Volgens het reglement uit 1612 was het een God behagelickwerck omme daerin te luchtigen personen van quaet, ontuchtich leven, daer de ouders off vrunden gheenen raet toe en weten omme te beteren; ende den gheenen die de gemeen aelmissen genieten, dezelve misbruyckende nyet en voldoen heur behoorlicke plicht tot onderhoudt van hun huysgesin. Het werkhuis was bestemd voor veroordeelde misdadigers, maar wie iemand als kostgelder liet plaatsen, moest hem of haar onderhouden in cledinge ende lywaet, ende mede tzelve lywaet bewasschen, dat het alle weecken naerbehooren verschoont mach wierden; oock daerenhoven versorgen een bedde ofte bedt en oorkussen met lakens ende dexel, mitsgaders een tinne drinckcanne ende een waterpot (artikel I). Als de regenten het begeerden, moesten de aanbrengers de tuchteling terugnemen, tzy om simpelheyt, crancksinnicheyt, vallende siecte, lanckdueringe cranckheyt, laserye ende andere besmettelicke gebreecken, daeromme nyemandt in alsulcken werckplaetse behoort gehouden te werden (art. IV). De tuchteling moest het door de regenten opgedragen werk uitvoeren (art. V).44 Uit de eerste jaren van hel Haarlemse tuchthuis is weinig archiefmateriaal bewaard gebleven, Hendrick van den Graeff is er niet in terug te vinden. Uit 1613-1615 stamt een procesdossier over een niet betaalde rekening voor dertich baeltjens geraspt campetie off provens hout45, waaruit blijkt dat het tuchthuis een rasphuis was. Een rekening uit 1614 bevestigt dat: er moest nog ƒ 4150 worden betaald voor gekocht brazielhout en nog ƒ 3000 worden ontvangen voor geraspt hout, er was voor ± ƒ 2000 geraspt en ongeraspt hout voorradig en ± ƒ 1500 garen om te weven.46 Hendrick was niet de
| 60 | ||||||||||||||
enige niet-criminele gevangene, want in de kelder was een melaatse ondergebracht.47 Hendricks zwager Elias Pels had contacten met Haarlem. In 1606 deed hij mee aan de grote loterij voor het Oudemannenhuis aldaar door voor ƒ 3 een lot te kopen, waarbij hij de woorden schreef: Die hier wt caritate, inleggen sonder verdrieten, sullen vroegh ofte late prijs genieten.48 Veelzeggender is, dat hij handelde in de verfstoffen campêchehout en indigo.49 Duidelijk is, dat Hendrick van den Graeff via de handelsrelaties van zijn familie was ondergebracht in het werkhuis te Haarlem. Zijn vader en zijn zwager Melchior Donckers, die de belangrijkste lakenververij van Den Bosch dreven, zullen afnemers zijn geweest van het rasphout, een belangrijk ingrediënt voor rode verfstof. De andere zwager, Elias Pels († 1627) te Amsterdam, een geboren Bosschenaar die aanvankelijk in Spanje had gewoond50, was bewindhebber van de Amsterdamse kamer van de West-Indische Compagnie51 en blijkt ook in het Middellandse-Zeegebied te hebben gehandeld, want in 1617 vroeg hij aan de Staten-Generaal een brief van voorschrijven voor de onderkoningen van Tunis en Algiers.52 Zijn handelscontacten strekten zich uit tot het Haarlemse rasphuis, waaraan hij brazielhout leverde; in een memorie van schulden van het gesticht staat hij geboekt met een tegoed van ƒ 1346:10:6.58
Hendrick is vakkundig, met behoud van de familie-eer weggewerkt via het handelscircuit van zijn verwanten en vervolgens door
| 61 | ||||||||||||||
zijn moeder onterfd. Hoewel volgens artikel IV van het tuchthuisreglement simpelheyt en crancksinnicheyt een confinement belemmerden, werd hij toch opgenomen, als betalende cliënt. Dwangarbeid en kostgeld waren als inkomensbronnen belangrijke peilers van het tuchthuiswezen en met het opruimen van een lastpak achtte men een goede zaak gediend, zeker in handelskringen, waar de reputatie van een familie nauw verbonden was aan winsten fortuin. Het Haarlemse tuchthuis was zijn tijd vooruit. De medische lettre de chachet, -opsluitingsbevel om een als stoorfactor bestempelde persoon van het maatschappelijke verkeer uit te sluiten-, werd in Den Bosch pas veel later ingevoerd, maar ook daar werd de toestand niet zoals Foucault die voor Frankrijk heeft geschilderd.
Afkortingen
| 62 |
Noten | |
1. | GAH, Oud archief, A 328, anno 1613, 31 januari 1613; 17 april 1613. |
2. | GAH, Oud archief, Stadsrekening B 51. |
3. | GAH, R 1394, f 359v, 13 december 1570. |
4. | GAH, Gereformeerd Burgerweeshuis 584. rekening 1607-1608, kapittel uitgaven van garen e.d., ongefolieerd. |
5. | L. Adriaenssen, „Spaanse wol voor Tilburg", Tilburg, XVII (1999) 5. |
6. | Als coopman van lynwaet: GAH, R 1514, f 342, 3 april 1614. Zijn vrouw over de lijnwaadpachten en als opdrachtgeefster voor linnenblekerij: N 2661, f 54, 22 april 1603; f 393v, 27 juli 1585. |
7. | GAH, R 1476, f 75, 4 december 1604. |
8. | In 1603 was Den Bosch belegerd en succesvol verdedigd door 'zijne hoogheid' aartshertog Albertus. |
9. | GAH, R 1476, f 75v, 4 december 1604. |
10. | H. Pohl, Die Portugiesen in Antwerpen (1567-1648). Zur Geschichte einer Minderheit (Wiesbaden, 1977) 178, 180, 181. |
11. | A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenhosch, alsmede hunne eigenaars en bewoners in vroegere eeuwen. Aameekeningen uit de Bossche schepenprotocollen, loopende van 1500-1810 (3 dln.; 's-Hertogenbosch, [1911-1914]) I, 226, 263, 269. |
12. | GAH, R 1847, f 459, 4 november 1569. R 1922, f 47l, 27 juli 1569. |
13. | GAH, N 2662, ongef., 28 juli 1598; 2 september 1598; 14 september 1600. |
14. | E. Stols, De Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld 1598-1648, dl. II (Brussel, 1971) I, 320. |
15. | Stols, De Spaanse Brabanders, I, 249; II, 10. |
16. | Stols, De Spaanse Brabanders, I, 170. |
17. | GAH, R 1509, f 436, 30 juni 1632 |
18. | GAH, N 2679. f CCCXCI, 6 april 1623. |
19. | Van Sasse van Ysselt. De voorname huizen, I, 349. |
20. | Stols, De Spaanse Brabanders, II, 33. |
21. | Bedoeld worden Geraldo en Juan, zonen van Govaert (Gerarts) van den Grave. |
22. | Stols. De Spaanse Brabanders, I, 204. |
23. | Stols, De Spaanse Brabanders, II, 33. |
24. | R. Baetens, De nazomer van Antwerpens welvaart. De diaspora en het handelshuis De Groote tijdens de eerste helft der 17de eeuw (2 dln.: z.pl., 1976) I, 239. |
25. | Baetens, De nazomer van Antwerpens welvaart, I, 139. |
26. | Pohl, Die Portugiesen in Antwerpen, 268. |
27. | Baetens, De nazomer van Antwerpens welvaart, II, 161. |
28. | Stols, De Spaanse Brabanders, II, 167. |
29. | Baetens, De nazomer van Antwerpens welvaart, I, 162. |
30. | Stols, De Spaanse Brabanders, I, 315. |
31. | GAH, Oud archief, A 328, anno 1620, omslag A, 25 juni 1620. |
32. | GAB, Breda R 825, f 124, 1632, z.d. |
33. | GAW, OAA Weert 3576, pp. 195, 196, 1640. |
34. | Stols, De Spaanse Brabanders, II, 33. |
35. | AU, Huis Vechtenstein 2-1, 12 maart 1629; 2-2, 7 januari 1637. GASD, N 1068, f 63, 26 september 1643. N 1695, f 977, 1 mei 1651. |
36. | J. Roelevink, Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks 1610-1670, dl. VII ('s-Gravenhage, 1994) 238, no. 1349. 24 januari 1625. |
37. | GASD, Weeskamer, inbrengregister 34, f 44, 22 mei 1676. |
38. | Albert Hodson heeft nummer 360 in de kwartierstaat van mijn vriendin, Anna Ytske Krüger. |
39. | A.C.M. Kappelhof, Reinier van Arkel 1442-1992. De geschiedenis van het oudste psychiatrische ziekenhuis van Nederland ('s-Hertogenbosch, 1992) 38. |
40. | A. Hallema, Geschiedenis van het gevangeniswezen, hoofdzakelijk in Nederland ('s-Gravenhage, 1958) 105 e.v. |
41. | GAH, Oud archief, A 328. anno 1613. Vgl. A. Hallema, „Het Antwerpsche tuchthuis, een Hollandsche navolging. Een bijdrage tot de geschiedenis van het gevangeniswezen te Antwerpen in de 17e eeuw", Antwerpsch Archievenblad, 2e serie, VI (1931) 7 e.v. |
42. | GAH, Oud archief, Stadsresoluties A 18, ongef., 9 september 1612. |
43. | G.F. van der Ree-Scholtens (eindred.). Deugd boven geweld. Een geschiedenis van Haarlem. 1245-1995 (Hilversum, 1995) 192-194. |
44. | GAHL, Loketkast 7.2.3, no. 2, 15 februari 1612. |
45. | GAHL, Werkhuis 3. |
46. | GAHL, Loketkast 7.2.3. no. 1, Staet ende inventaris van t'gene bevonden is te betaelen ende te ontfangen van het werckhuijs binnen Harlem den 20en dach van october ao 1614. |
47. | GAHL, Loketkast 7.2.3. no. 1, rekening van het huishouden van her werkhuis, 28 oktober 1612 - 15 oktober 1613. |
48. | GAHL, Oudemannenhuis 1668, reg. 37, F 297. |
49. | GASD, N 196, f 643v, 13 december 1610. N 201, f 110, augustus 1623. (Zijn dochter Agnieta Pels trouwde met Francoijs van Os, een koopman inde Ververij te Amsterdam, zoon van de vermogende Amsterdamse koopman van Bossehe geboorte Dirck van Os.) |
50. | GAH, R 1435, f 403, 19 juni 1597. |
51. | J. Roelevink, Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks 1610-1670, dl. VI ('s-Gravenhage, 1989) 165. |
52. | J.G. Smit, Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks 1610-1670, dl. III ('s-Gravenhage, 1975) 199. |
53. | GAHL, Loketkast 7.2.3, no. 1: Staet ende inventaris van t'gene bevonden is te betaelen ende te ontfangen van het werckhuijs binnen Harlem den 20en dach van october ao 1614. |